Stradivarius in de NRC
Het artikel in Wet & Onderwijs-katern van 3
oktober 'Dromen van een Stradivarius' raakt een reëel probleem in
het muziekleven (in het bijzonder voor strijkers in opleiding), doch
met voorbijgaan aan enkele factoren die het geheel toch nog wat
gecompliceerder maken dan een simpele kwestie van geld. Hieraan
lijdt ook het in het artikel genoemde rapport van de Stichting voor
Economisch Onderzoek dat is opgesteld in opdracht van het Nationaal
Muziekinstrumentenfonds van september 1998. Dit rapport is door
economen gemaakt na gesprekken met en enquêtes van actoren op de
markt voor instrumenten, te weten muziekstudenten, beroepsmusici en
bouwers/handelaren. Hiermee is echter nog niet alles gezegd over
deze door veel misverstanden, vooroordelen en geloof versluierde
markt waar per saldo toch vrij vaste regels gelden.
Het lijdt uiteraard geen twijfel dat de
vioolbouw zijn bakermat heeft gehad in Noord-Italië en dat Antonio
Stradivari tot de grootste kunstenaars behoort. Ieder die een of
meer keren een Stradivari- viool heeft bekeken raakt er niet over
uitgepraat hoe mensenhanden zoiets schitterends kunnen maken. Men
hoort de grote solisten op zo'n instrument en de conclusie is snel
getrokken: dit is het nec plus ultra en als men zoiets kan
verwerven, is de carrière gauw gemaakt en als het niet een Strad kan
zijn, dan maar een andere oude Italiaan, dat is dan next best. De
werkelijkheid is echter geheel anders en er is hard feitenmateriaal.
Een Amerikaanse violist, Julian Altman, heeft ruim veertig jaar op
een gestolen Stradivari-viool (uit het bezit van de bekende Poolse
violist Hubermann) gespeeld zonder dat zijn, carrière er dan ook
maar iets op is vooruitgegaan (hij eindigde zoals hij begon in een
obscuur orkestje), en overigens zonder dat iemand iets bijzonders
aan zijn viool had opgemerkt. Na zijn dood is de viool waarvoor
Hubermann in 1936 na de diefstal 30.000 dollar verzekeringsgeld had
gekregen - in de late jaren tachtig door de verzekeringsmaatschappij
(aldoor de rechtmatige eigenaar gebleven) voor meer dan een miljoen
dollar verkocht aan een bekende solist die er sedert dien zijn
concerten op heeft gespeeld.
Een ander feit dat bij herhaling is vastgesteld
is dat een Stradivari viool niet altijd als nummer één eindigt. Bij
een aantal proeven in de jaren tien en twintig van deze eeuw in
Parijs georganiseerd door M Mangeol, redacteur van 'le Monde
Musical' eindigde de Stradivari-viool van een bekende solist als
derde, na goede moderne Franse instrumenten bij "een wat eerder
gehouden soortgelijk 'concours de sonorité ' in een zaal in Parijs
kwam een Stradivari-cello op de tweede plaats (na een modern
instrument) bij stemming onder de ' 'honderd aanwezige
muziekliefhebbers, de voorspeler, ene Pablo Casals (die ook niets
kon zien in de donkere zaal en de instrumenten kreeg aangereikt)
zette de Stradivari-cello zelf op de vijfde plaats, na enkele Franse
en Italiaanse instrumenten van verschillende ouderdom. De BBC heeft
enkele jaren geleden de proef herhaald met als luisterpanel enkele
bekende solisten en een top-expert uit Londen: men was niet in staat
alleen op het gehoor de Stradivari aan te wijzen te midden van
andere zeer goede instrumenten.
Een instrument hoeft niet oud en Italiaans te
zijn om uitstekend te presteren; talrijk zijn thans de solisten die
naast de obligate Stradivari een modern instrument hebben waarop
niet alleen uitvoeren (zonder iets te zeggen, want voor het publiek
is solist en ere-divisie-instrument een obligate koppeling), maar
ook cd-opnames maken. Hierover bericht zojuist bijvoorbeeld de
violist Erick Friedman in een september nummer van 'The Strad' :in
1962 heeft hij een lp-opname gemaakt van het Tsjaikovski-concert met
een Stradivari uit 1724 (die hij nog heeft en in 1997 maakte hij een
andere cd-opname in Monaco met een viool uit..: 1997!! Jonge
violisten moeten goede violisten worden en moeien leren een
instrument ook op zijn kwaliteiten voor hun spel te beoordelen, iets
waaraan in de conservatoriumstudie overigens bitter weinig tot niets
wordt gedaan. Het domweg achter de muziek aanlopen waarbij oud en
Italiaans (is duur is goed) leidt tot frustraties.
De verzamelaarswaarde (is handelswaarde) van
heel oude- in het bij zonder Italiaanse instrumenten staat soms in
een relatie tot de praktische gebruikerswaarde voor de musicus van
thans en het is heel verwarrend dat het door elkaar loopt. Helaas
wordt in het rapport dit onderscheid niet aangeroerd en het valt te
hopen dat de stichting dit wel in aanmerking neemt. Een instrument
met een waarde van 150.000 gulden kan voor een conservatoriumstudent
volkomen ongeschikt zijn als het zo'n schattig hoog gewelfd viooltje
betreft van een gerenommeerde bouwer uit het begin van de achttiende
eeuw met de nodige reparaties, dat is gemaakt om, zoetgevooisd met
fluiten en zangstemmen te klinken en waarmee een Brahmssonate -laat
staan een Bartokconcert - niet valt te spelen. Dit kan moeiteloos
met een goed recenter instrument met een fractie van die waarde. Er
zijn overigens zeer grote verschillen bij recent gemaakte
instrumenten. In het economisch rapport gaan alle modernen voor zo'
n twintig mille op één hoop en leest men verder op bladzijde 22 in
een tabel dat instrumenten van 10.000 tot 50.000 gulden 'redelijk'
zijn en van 50.000 tot 125.000 ' zeer variabel, maar bruikbaar'.
De instrumentjes in de prijsklasse van 250.000
tot 500.000 gulden zijn zeer goed (maar nog niet uitmuntend). Arme
ouders van conservatoriumstudenten! Of is een heroriëntering op
reële gebruikswaarden op zijn plaats?